MIJN KLEIN LEVEN
Mijn paradijs - 5
Dit hoefde hij echter voor mij niet meer te doen, want tot tien tellen en meer, had grootmoeder me reeds bijgebracht.
De meester riep ' één ' terwijl hij zijn regel onder de ' één ' hield, dan gaf hij een tik met de regel tegen het zwartbord en de hele klas schreeuwde 'een'. Zo gingen we rustig door tot we aan de tien waren aanbeland. Tot daar aantoe liep alles uitstekend. Maar het zou echter zo niet blijven, want we moesten wat er op het bord geschreven stond in onze schrift met ruitjes schrijven.
Als ik met de linker hand schreef viel het echt best mee, dan kon ik met gemak tussen de blauwe lijntjes in de ruitjesschrift blijven. Maar ja, als de meester in mijn rechting keek had ik weinig andere keus dan met mijn rechter pootje verder te gaan en dan was het een ander paar mouwen. De slechterik kon het niet laten om in men gezicht te schreewen dat mijn cijfers op niemendal leken en dat hij dat moetwillig gedoe van mij wel uit me zou krijgen.
In men binnenste smeekte ik men engelbewaarder de meester te dwingen op te houden met mij te pesten, want men lichaam voelde nog steeds als een patattezak en met men hoofd ging het niet veel beter. Maar men engelbewaarder bleek niet thuis te zijn, want voor de schoolbel luiden wist de meester mij nog enige keren te betrappen en kreeg toch nog een paar rake klappen op men kneukels.
De brut, stond aan de deur om ons alle nog een laatste keer te controleren, voor we de klas verlieten. Drie jongens voor mij spetterde het gedrocht kleinerende woorden in een knaap zijn gezicht, omdat die zijn oren, naar meesterkes mening, vol modder zaten. Ik beloofde drie weesgegroetjes en een vaderons als de goede fee mij met haar toverstok onzichtbaar maakte.
Ik en Yves spraken voordien op de speelplaats nog maar eens af, dat afhankelijk van wie er eerst aankwam op de hoek van de oudebaan en onze straat op de ander zou wachte, zodat we te samen thuis zouden aankomen. Hoewel ik graag als eerst op de afspraakplaats was geariveerd, om Yves te tonen dat ik sneller dan hem kon lopen, moest ik het af laten weten. Mij boekentas woog te zwaar en men benen wilde ook niet mee.
Hier en daar plukte Leo van de groentwinkel en ik groen blaadjes van de hagen die we passeerde. Sommige blaadjes smaakte een beetje zoet andere dan weer extreem bitter. We keken wel uit dat we niet op bladeren kauwde waar vogel stront op zat of slakken hun spoor op hadden achtergelaten, want dat vonden we vies.
Voor de bakkerij van de kwijk splitste onze wegen, want daar moest Leo van de groentewinkel naar rechts de karel Seclefstraat in en ik links de Oudebaan op. Men vriend zette het op een spurtje richting cafe' De Merel ' waar hij de Beekstraat opdraaide. Ik had in het geheel geen zin om me te haasten en draaide op men dooie gemak de hoek om, richting kapelsesteenweg. Met men wijsvinger ging ik nog even over het grote rode hakenkruis, dat naast het uitstalraam van de bakkerij op de bakstenen muur prijkte. Dit deed ik vaak wanneer ik de kleine bakkerij van de kwijk passeerde.
Ik vond het een pracht van een hakenkruis. Dacht lang dat men het daar op de gevel schilderde, omdat zich in dat huis, tentijde dat de duitser de Donk in handen hadden, er het hoofdkwartier van een duitse generaal of zo bevond. Maar dat klopte langs geen kanten. Het waren de mannen van de witte brigade die, toen de duitsers het dorp waren uit gegooid door de Canadezen, dat daar op de gevel schilderde. Zo kon iedereen zien dat Leon, de de vader van de kwijk en grootvader van Leo mijn broers vriend, een zwarte was.
Leon de bakker, had samen met grootvader in de oorlog in Duisland gezeten. Ze waren daar beide vrij lang te werk gesteld geweest in een industriële bakkerij, die vaak vanuit de lucht gebombardeerd werd.
Het verschil tussen grootvader en Leon zat hem echter in het feit, dat mijn oude heer als dwangarbeider naar Duitsland was gedeporteerd en Leon als vrijwilliger was gegaan. Dus toen de heren uit Duitsland thuis kwamen werd de ene met open armen ontvangen en ging de andere sitopresto het gevang in. Grootvader sprak geen kwaad over de Leon. In Duitsland waren ze kameraden geweest en door dik en dun gegaan. Er waren er wel meer die aan de verkeerde kant hadden gestaan.
Vanuit men ooghoeken zag ik dat Yves in de verte teken deed om er een beetje haast achter te zetten. Misschien zou ik voor één keer mijn broer dit plezier hebben willen doen, misschien ook niet. Het maakte weinig uit, want ik kon mijn voeten er toch niet van overtuigen grotere stappen te nemen dan ze al deden.
Thuis gekomen liet ik me uitgeput in de zetel vallen en voor een keertje liet men broer mij begaan. Grootmoeder zat aan tafel op haar eentje met de kaarten te spelen. Mochelen deed zij graag als ze moe was van het zitten aan haar naaimachine of van het breien en niets anders om handen had.
Terwijl ze de kaarten door elkaar schudden, keek zo over haar bril in mijn richting en sprak alsof ze zij kon voelen wat ik voelde:”Zie je wel dat het niet nodig was om in bed te blijven.” Iets rottigers dan dat kon ze waarschijnlijk niet verzinnen en in gedachte dankte ik de ijskonigin daar hartelijk voor. Het mens binnensmonds vervloekend trok ik men knieen in en ging in een bolleke met men achterwerk naar haar toe in de zetel liggen.
Yves was als gebruikelijk nog niet goed binnen of al weer weg, om zijn zogezegd huiswerk bij Marcel te maken. Grootmoeder, net doende of ze mij niet zag, maakte aanstalte om aan het avond eten beginnen. Ik bleef demonstratief in de zelfde houding liggen tot het men voeten uithing. Ons Miret stond voor de zetel een beetje zenuwachtig te doen. Die was namelijk gewend dat ik haar, als ik in de keuken kwam, op de buik rolde, aan haar staart en oren trok of men volle hand tussen haar tanden stak tot ze bijna brakte. Ook vond zij het blijkbaar plezierig dat ik haar met regelmaat trappen onder haar kont gaf, want ze bleef telkens weer naar mij toe komen tot grootmoeder het haar verbood.
Al waren we weliswaar niet in top vorm, toch heelmaal niets liggen of zitten doen, lag niet in mijn natuur. Ik vroeg om met de hond in de tuin te gaan spelen. Daar kreeg ik niet het antwoord op dat ik hoopte, integendeel. Grootmoeder verplichte me om meteen aan mijn huiswerk te beginnen, zodat ik er nog voor het eten klaar mee zou zijn. Ik protersteerde en kloeg dat ik daar teveel hoofdpijn voor had. Maar koppijn of niet, als ik er niet vlug aan begon ging ze me morres leren.
Met een lang gezicht haalde ik men schrift boven. Men tijd verprutsen met huiswerk zag ik niet zitten, het was in school alwel welletjes geweest. Daabij had ik meer dingen te doen, die naar mijn mening ook belangrijk waren.
Met name zou ik nog de lader, die Yves tegen de stam van de kriekenboom nagelde, zodat wij daar vlugger in en uit konden, moeten repareren. Die begon namelijk gevaarlijk over en weer te wibbellen als je naar boven klom. Daarbij was er ook nog een beetje werk aan het platvorm dat Ynes met zijn vriend Marcel in de kruim van de boom timmerde.
Tevens koesterde ik het idée, om de werkplaats onder het duivenkot te barricaderen, want ik had daar het hoofdkwartier gevestigd van waar ik, de aanvallen tegen het rode leger zou coordineren. Houten planken had ik genoeg maar zakjes zand kwam ik te kort. Dit kwam omdat ik van grootvader met men pooten af moest blijven van de jute zakken die opgestapeld lagen in zijn werkplaats.
In recordtempo maakt ik mij van mijn huiswerk af en liet grootmoeder een handtekening zette, onder wat de meester in rood aan de zijkant van men werkblad schreef. Terwijl grootmoeder met grootvaders hantekening tekende, sprak ze kleinerend:” Het is maar net met de broek over de haag, he ventje.” Ze zou het niet erg hebben gevonden, als ik in het vervolg met wat meer goede punten naar huis toe kwam. Ik luisterde met een half oor, daar ik in gedachten reeds bezig was met een manier te zoeken hoe ik aan jute zakken kon geraken zonder grootvader dit merkten.
Na ik men boekentas tussen de keukenkast en de muur schoof, verdween ik met ons Miret langs de achterdeur in de tuin. Grootmoeder riep me na, dat ik de hond niet te zot mocht maken. Op haar leefdheid zou het niet ondenkbaar zijn, dat het beest er dood bij neer zou vallen.
Onze tuin was voor mij een paradijs op aarde. Net als in het echte aardsparadijs stond er een appelboom, eigenlijk twee. Ook twee perenbomen groeide er samen met een kriekelaar, stekelbessen, braambessen, rode en blauwebessen. Men planten er tevens veel groenten, zoals peentjes, bonen, salade, knolletjes en wat nog meer. En, hier en daar bosjes met mooie witte, blauwe, gele en purpere bloemen en struiken met rode en licht roze rozen.
Op de letter genomen bestond ‘mijn hof van eden,’ eigenlijk uit twee tuinen gescheide van elkaar door een lage beukenhaag. De ene met het lange pad mooi geplaveide met tegels, gedecoreerd met witte en blauwe ruiten die tesamen een ster vormden, was die van ons. De meeste groenten en ook de perenboom stond in onze tuin. De overige fruitbomen, fruitstruiken en het meerendeel van de bloemen in mijn overgrootouders tuin.
Vooraan waar de met glas overdekte koer stopte en het geplaveide pad dat van het begin tot het einde van de tuin liep begon, had je een houten poortje. Het groen geschilderd poortje was niet de enige doorgang om in moekedonks tuin te geraken. Een beetje verderop hadden ik en men broer in de loop van tijd stilletjes aan een serieus gat in de haag gecreëerd. Vandaar konden we ongezien van de ene tuin in de andere kruipen en dat was soms wel eens nodig.
Helemaal vanachter in de hof zo een beetje tegen mijn hoofdkwartier aan, hield grootmoeder vijf kippen en een oude haan.Vooraan tegen de muur van het oude varkenskot, waar de Mickey Mouse club van men broer vergaderde, bevonden zich een aantal door grootvader zelfgemaakte kooien, waarin hij konijnen kweekte.
Als je vanuit de keuken door het met glas overdekt gangetje richting tuin liep, paseerde je eerst een groengeschilderde deur met hoger op in het midden een hartje.Daar kon je door kijken als je langer dan ik waard, om te zien of er iemand op zat. Ons toilet was eigenlijk nog vanuit dezekes tijd.
Het was een klein hok met daarin een in rood geschilderd laag bakstenen muurtje. Daarachter bevond zich een keramieke pot met een pijp onderaan die naar de beerput liep. Het geheel werd afgesloten met twee groen geschilderde dikke planken, met in het midden net boven de pot een cirkelvormig gat. Het gat was juist groot genoeg dat je er rustig uw behoefte op kon doen zonder er met heel je achterste doorheen te zakken. In allegeval als je de ouderdom van mijn broer had bereikt, want ik moest toch nog steeds een beetje oppassen.
Dit was echter niet het enige waar je voor uitkijken moest. Het gebeurden vaak dat, speciaal wanneer ik te enthusiast op de pot ging zitten, de twee planken naar elkaar toeschoven. Met als gevolg dat er steevast een stukje vlees van men bilen geklemt raakte tussen de planken. Ik kan u op een briefje geven dat, wanneer dit me voor de zoveelste keer weereens overkwam, ik er in het geheel niet mee kon lachen.
Naast de deur van ons zogenaamd ' schijthuis ,' bevond zich een tweede deur. Met uitzondering van het hartje uiteraard en dat er in plaats van een simpele haak, een echte klink op zat, verschilde deze deur niet veel met die van het WC. Achter deze eveneens groen gelakte deur, bevond zich een overvolle ruimte waar ik graag in vertoefde.
Vooreerst stond er als je binnen kwam links, een enorme werkbank, met schabben boven en onder. Grootvader had aan de werkbank een enorme goed geoliede bankschroef bevestigd die zelfs ik gemakkelijk op en dicht kon draaien. Verder lagen er handboren, hout klemmen en schaven in allerhande maten. Er hingen zagen aan de muur, van jozefzaag tot figuurzaag. Er stonden bakjes met nagels,van kloonnagel tot vijfduimer. Onder de werkbank lagen netjes naast elkaar hamers, bijtels, schroefdraaiers en kniptangen, nijptangen, trektangen en nog veel meer om hout, ijzer en steen te bewerken.
In de hoek achteraan leunde met hun steel tegen de muur schoppen, schoffels en houwelen om mee in de aarde te wroeten. Tevens lagen of stonden er hakken en bijlen in alle maten en soorten, om bomen mee neer te halen en hout voor de kachel te kappen. Er bevond zich ook een vrij lang smal tafeltje recht tegenover de werkbank, met daarop twee grote metselaarskisten die onder een dun laagje cement leken te zitten. Daarin zaten truwelen, troffels, schietlood, waterpas en al het andere een metselaar bij het werk nodig heeft.
Omdat grootvader ons voor geen haar vertrouwde hing aan die ene kist, die hij wel eens aan de schouder meenam, wannneer hij ergens een klusje ging dien, een overdreven groot hangslot. Dit robust hangslot kon echter Yves niet tegen houden, want ik zag een keer dat die vrijgemakkelijk in de kist graakte met behulp van een krom gebogen nagel.
In de rechter muur van de werkruimte zaten twee diepe nissen. Die waren een overblijfsel van de houtoven grootvader daar metselde, lang voor mijn geboorte, toen de nog jongenman zelf brood bakte. De bovenste ruimte stak vol met oude spullen die men normaal niet bijhoudt. De diepe splonk onderaan waar vroeger het hout lag opgestapeld om de oven op temperatuur te brengen, lag het branhout om 's morgens vroeg in de keuken, het vuur in de kachel mee aan te steken.
Totaal aan het oog ontrokken was een tweede ruimte. Van in de werkplaats geraakte ik vrij gemakkelijk in dat hok . Men broer echter moest zich al smaller maken om tussen de muur en de schabbenkast die tot het plafond reikte en vol met roestig materiaal stak te geraken. Vanaf de koer kon je niet in deze ruimte en aan de zijkant half verborgen achter de konijnenkooien zaten enkel twee kleine ramen.
De meester riep ' één ' terwijl hij zijn regel onder de ' één ' hield, dan gaf hij een tik met de regel tegen het zwartbord en de hele klas schreeuwde 'een'. Zo gingen we rustig door tot we aan de tien waren aanbeland. Tot daar aantoe liep alles uitstekend. Maar het zou echter zo niet blijven, want we moesten wat er op het bord geschreven stond in onze schrift met ruitjes schrijven.
Als ik met de linker hand schreef viel het echt best mee, dan kon ik met gemak tussen de blauwe lijntjes in de ruitjesschrift blijven. Maar ja, als de meester in mijn rechting keek had ik weinig andere keus dan met mijn rechter pootje verder te gaan en dan was het een ander paar mouwen. De slechterik kon het niet laten om in men gezicht te schreewen dat mijn cijfers op niemendal leken en dat hij dat moetwillig gedoe van mij wel uit me zou krijgen.
In men binnenste smeekte ik men engelbewaarder de meester te dwingen op te houden met mij te pesten, want men lichaam voelde nog steeds als een patattezak en met men hoofd ging het niet veel beter. Maar men engelbewaarder bleek niet thuis te zijn, want voor de schoolbel luiden wist de meester mij nog enige keren te betrappen en kreeg toch nog een paar rake klappen op men kneukels.
De brut, stond aan de deur om ons alle nog een laatste keer te controleren, voor we de klas verlieten. Drie jongens voor mij spetterde het gedrocht kleinerende woorden in een knaap zijn gezicht, omdat die zijn oren, naar meesterkes mening, vol modder zaten. Ik beloofde drie weesgegroetjes en een vaderons als de goede fee mij met haar toverstok onzichtbaar maakte.
Ik en Yves spraken voordien op de speelplaats nog maar eens af, dat afhankelijk van wie er eerst aankwam op de hoek van de oudebaan en onze straat op de ander zou wachte, zodat we te samen thuis zouden aankomen. Hoewel ik graag als eerst op de afspraakplaats was geariveerd, om Yves te tonen dat ik sneller dan hem kon lopen, moest ik het af laten weten. Mij boekentas woog te zwaar en men benen wilde ook niet mee.
Hier en daar plukte Leo van de groentwinkel en ik groen blaadjes van de hagen die we passeerde. Sommige blaadjes smaakte een beetje zoet andere dan weer extreem bitter. We keken wel uit dat we niet op bladeren kauwde waar vogel stront op zat of slakken hun spoor op hadden achtergelaten, want dat vonden we vies.
Voor de bakkerij van de kwijk splitste onze wegen, want daar moest Leo van de groentewinkel naar rechts de karel Seclefstraat in en ik links de Oudebaan op. Men vriend zette het op een spurtje richting cafe' De Merel ' waar hij de Beekstraat opdraaide. Ik had in het geheel geen zin om me te haasten en draaide op men dooie gemak de hoek om, richting kapelsesteenweg. Met men wijsvinger ging ik nog even over het grote rode hakenkruis, dat naast het uitstalraam van de bakkerij op de bakstenen muur prijkte. Dit deed ik vaak wanneer ik de kleine bakkerij van de kwijk passeerde.
Ik vond het een pracht van een hakenkruis. Dacht lang dat men het daar op de gevel schilderde, omdat zich in dat huis, tentijde dat de duitser de Donk in handen hadden, er het hoofdkwartier van een duitse generaal of zo bevond. Maar dat klopte langs geen kanten. Het waren de mannen van de witte brigade die, toen de duitsers het dorp waren uit gegooid door de Canadezen, dat daar op de gevel schilderde. Zo kon iedereen zien dat Leon, de de vader van de kwijk en grootvader van Leo mijn broers vriend, een zwarte was.
Leon de bakker, had samen met grootvader in de oorlog in Duisland gezeten. Ze waren daar beide vrij lang te werk gesteld geweest in een industriële bakkerij, die vaak vanuit de lucht gebombardeerd werd.
Het verschil tussen grootvader en Leon zat hem echter in het feit, dat mijn oude heer als dwangarbeider naar Duitsland was gedeporteerd en Leon als vrijwilliger was gegaan. Dus toen de heren uit Duitsland thuis kwamen werd de ene met open armen ontvangen en ging de andere sitopresto het gevang in. Grootvader sprak geen kwaad over de Leon. In Duitsland waren ze kameraden geweest en door dik en dun gegaan. Er waren er wel meer die aan de verkeerde kant hadden gestaan.
Vanuit men ooghoeken zag ik dat Yves in de verte teken deed om er een beetje haast achter te zetten. Misschien zou ik voor één keer mijn broer dit plezier hebben willen doen, misschien ook niet. Het maakte weinig uit, want ik kon mijn voeten er toch niet van overtuigen grotere stappen te nemen dan ze al deden.
Thuis gekomen liet ik me uitgeput in de zetel vallen en voor een keertje liet men broer mij begaan. Grootmoeder zat aan tafel op haar eentje met de kaarten te spelen. Mochelen deed zij graag als ze moe was van het zitten aan haar naaimachine of van het breien en niets anders om handen had.
Terwijl ze de kaarten door elkaar schudden, keek zo over haar bril in mijn richting en sprak alsof ze zij kon voelen wat ik voelde:”Zie je wel dat het niet nodig was om in bed te blijven.” Iets rottigers dan dat kon ze waarschijnlijk niet verzinnen en in gedachte dankte ik de ijskonigin daar hartelijk voor. Het mens binnensmonds vervloekend trok ik men knieen in en ging in een bolleke met men achterwerk naar haar toe in de zetel liggen.
Yves was als gebruikelijk nog niet goed binnen of al weer weg, om zijn zogezegd huiswerk bij Marcel te maken. Grootmoeder, net doende of ze mij niet zag, maakte aanstalte om aan het avond eten beginnen. Ik bleef demonstratief in de zelfde houding liggen tot het men voeten uithing. Ons Miret stond voor de zetel een beetje zenuwachtig te doen. Die was namelijk gewend dat ik haar, als ik in de keuken kwam, op de buik rolde, aan haar staart en oren trok of men volle hand tussen haar tanden stak tot ze bijna brakte. Ook vond zij het blijkbaar plezierig dat ik haar met regelmaat trappen onder haar kont gaf, want ze bleef telkens weer naar mij toe komen tot grootmoeder het haar verbood.
Al waren we weliswaar niet in top vorm, toch heelmaal niets liggen of zitten doen, lag niet in mijn natuur. Ik vroeg om met de hond in de tuin te gaan spelen. Daar kreeg ik niet het antwoord op dat ik hoopte, integendeel. Grootmoeder verplichte me om meteen aan mijn huiswerk te beginnen, zodat ik er nog voor het eten klaar mee zou zijn. Ik protersteerde en kloeg dat ik daar teveel hoofdpijn voor had. Maar koppijn of niet, als ik er niet vlug aan begon ging ze me morres leren.
Met een lang gezicht haalde ik men schrift boven. Men tijd verprutsen met huiswerk zag ik niet zitten, het was in school alwel welletjes geweest. Daabij had ik meer dingen te doen, die naar mijn mening ook belangrijk waren.
Met name zou ik nog de lader, die Yves tegen de stam van de kriekenboom nagelde, zodat wij daar vlugger in en uit konden, moeten repareren. Die begon namelijk gevaarlijk over en weer te wibbellen als je naar boven klom. Daarbij was er ook nog een beetje werk aan het platvorm dat Ynes met zijn vriend Marcel in de kruim van de boom timmerde.
Tevens koesterde ik het idée, om de werkplaats onder het duivenkot te barricaderen, want ik had daar het hoofdkwartier gevestigd van waar ik, de aanvallen tegen het rode leger zou coordineren. Houten planken had ik genoeg maar zakjes zand kwam ik te kort. Dit kwam omdat ik van grootvader met men pooten af moest blijven van de jute zakken die opgestapeld lagen in zijn werkplaats.
In recordtempo maakt ik mij van mijn huiswerk af en liet grootmoeder een handtekening zette, onder wat de meester in rood aan de zijkant van men werkblad schreef. Terwijl grootmoeder met grootvaders hantekening tekende, sprak ze kleinerend:” Het is maar net met de broek over de haag, he ventje.” Ze zou het niet erg hebben gevonden, als ik in het vervolg met wat meer goede punten naar huis toe kwam. Ik luisterde met een half oor, daar ik in gedachten reeds bezig was met een manier te zoeken hoe ik aan jute zakken kon geraken zonder grootvader dit merkten.
Na ik men boekentas tussen de keukenkast en de muur schoof, verdween ik met ons Miret langs de achterdeur in de tuin. Grootmoeder riep me na, dat ik de hond niet te zot mocht maken. Op haar leefdheid zou het niet ondenkbaar zijn, dat het beest er dood bij neer zou vallen.
Onze tuin was voor mij een paradijs op aarde. Net als in het echte aardsparadijs stond er een appelboom, eigenlijk twee. Ook twee perenbomen groeide er samen met een kriekelaar, stekelbessen, braambessen, rode en blauwebessen. Men planten er tevens veel groenten, zoals peentjes, bonen, salade, knolletjes en wat nog meer. En, hier en daar bosjes met mooie witte, blauwe, gele en purpere bloemen en struiken met rode en licht roze rozen.
Op de letter genomen bestond ‘mijn hof van eden,’ eigenlijk uit twee tuinen gescheide van elkaar door een lage beukenhaag. De ene met het lange pad mooi geplaveide met tegels, gedecoreerd met witte en blauwe ruiten die tesamen een ster vormden, was die van ons. De meeste groenten en ook de perenboom stond in onze tuin. De overige fruitbomen, fruitstruiken en het meerendeel van de bloemen in mijn overgrootouders tuin.
Vooraan waar de met glas overdekte koer stopte en het geplaveide pad dat van het begin tot het einde van de tuin liep begon, had je een houten poortje. Het groen geschilderd poortje was niet de enige doorgang om in moekedonks tuin te geraken. Een beetje verderop hadden ik en men broer in de loop van tijd stilletjes aan een serieus gat in de haag gecreëerd. Vandaar konden we ongezien van de ene tuin in de andere kruipen en dat was soms wel eens nodig.
Helemaal vanachter in de hof zo een beetje tegen mijn hoofdkwartier aan, hield grootmoeder vijf kippen en een oude haan.Vooraan tegen de muur van het oude varkenskot, waar de Mickey Mouse club van men broer vergaderde, bevonden zich een aantal door grootvader zelfgemaakte kooien, waarin hij konijnen kweekte.
Als je vanuit de keuken door het met glas overdekt gangetje richting tuin liep, paseerde je eerst een groengeschilderde deur met hoger op in het midden een hartje.Daar kon je door kijken als je langer dan ik waard, om te zien of er iemand op zat. Ons toilet was eigenlijk nog vanuit dezekes tijd.
Het was een klein hok met daarin een in rood geschilderd laag bakstenen muurtje. Daarachter bevond zich een keramieke pot met een pijp onderaan die naar de beerput liep. Het geheel werd afgesloten met twee groen geschilderde dikke planken, met in het midden net boven de pot een cirkelvormig gat. Het gat was juist groot genoeg dat je er rustig uw behoefte op kon doen zonder er met heel je achterste doorheen te zakken. In allegeval als je de ouderdom van mijn broer had bereikt, want ik moest toch nog steeds een beetje oppassen.
Dit was echter niet het enige waar je voor uitkijken moest. Het gebeurden vaak dat, speciaal wanneer ik te enthusiast op de pot ging zitten, de twee planken naar elkaar toeschoven. Met als gevolg dat er steevast een stukje vlees van men bilen geklemt raakte tussen de planken. Ik kan u op een briefje geven dat, wanneer dit me voor de zoveelste keer weereens overkwam, ik er in het geheel niet mee kon lachen.
Naast de deur van ons zogenaamd ' schijthuis ,' bevond zich een tweede deur. Met uitzondering van het hartje uiteraard en dat er in plaats van een simpele haak, een echte klink op zat, verschilde deze deur niet veel met die van het WC. Achter deze eveneens groen gelakte deur, bevond zich een overvolle ruimte waar ik graag in vertoefde.
Vooreerst stond er als je binnen kwam links, een enorme werkbank, met schabben boven en onder. Grootvader had aan de werkbank een enorme goed geoliede bankschroef bevestigd die zelfs ik gemakkelijk op en dicht kon draaien. Verder lagen er handboren, hout klemmen en schaven in allerhande maten. Er hingen zagen aan de muur, van jozefzaag tot figuurzaag. Er stonden bakjes met nagels,van kloonnagel tot vijfduimer. Onder de werkbank lagen netjes naast elkaar hamers, bijtels, schroefdraaiers en kniptangen, nijptangen, trektangen en nog veel meer om hout, ijzer en steen te bewerken.
In de hoek achteraan leunde met hun steel tegen de muur schoppen, schoffels en houwelen om mee in de aarde te wroeten. Tevens lagen of stonden er hakken en bijlen in alle maten en soorten, om bomen mee neer te halen en hout voor de kachel te kappen. Er bevond zich ook een vrij lang smal tafeltje recht tegenover de werkbank, met daarop twee grote metselaarskisten die onder een dun laagje cement leken te zitten. Daarin zaten truwelen, troffels, schietlood, waterpas en al het andere een metselaar bij het werk nodig heeft.
Omdat grootvader ons voor geen haar vertrouwde hing aan die ene kist, die hij wel eens aan de schouder meenam, wannneer hij ergens een klusje ging dien, een overdreven groot hangslot. Dit robust hangslot kon echter Yves niet tegen houden, want ik zag een keer dat die vrijgemakkelijk in de kist graakte met behulp van een krom gebogen nagel.
In de rechter muur van de werkruimte zaten twee diepe nissen. Die waren een overblijfsel van de houtoven grootvader daar metselde, lang voor mijn geboorte, toen de nog jongenman zelf brood bakte. De bovenste ruimte stak vol met oude spullen die men normaal niet bijhoudt. De diepe splonk onderaan waar vroeger het hout lag opgestapeld om de oven op temperatuur te brengen, lag het branhout om 's morgens vroeg in de keuken, het vuur in de kachel mee aan te steken.
Totaal aan het oog ontrokken was een tweede ruimte. Van in de werkplaats geraakte ik vrij gemakkelijk in dat hok . Men broer echter moest zich al smaller maken om tussen de muur en de schabbenkast die tot het plafond reikte en vol met roestig materiaal stak te geraken. Vanaf de koer kon je niet in deze ruimte en aan de zijkant half verborgen achter de konijnenkooien zaten enkel twee kleine ramen.