MIJN KLEIN LEVEN
Maandag 2 september 1957 - 12
Bij ons stond de televisie aan, lang voor de programma’s begonnen. Zonder klank weliswaar, daar het testbeeld gepaard ging met een afgrijselijke pieptoon, tot tien a vijftien minuten voor de uitzending en daar werd ons Miret onnozel van.
Ons Miret wist wanneer grootvader het cafe verliet, beweerde grootmoeder. Want lang voor hij zijn fiets tegen de gevel plaatste, stond Miret tegen de keuken deur op te springen. Eigenlijk meer hijgend huppelen dan springen want hoog geraakte ze niet, daar ze niet meer van de jongste was. In mensen jaren gezien reeds vierenentachtig, berekende grootmoeder een keer.
Ik vond het raar dat onze hond, alhoewel zes jaar ouder dan ik, duizendmaal stommer kon doen. Zij liet aan haar oren trekken, onder haar kont schotten en ik kon ze zelfs in haar eigen staart laten bijten. Soms beet ze wel een keertje in men hand. Maar met die versleten tanden van haar, voelde ik daar weinig van.
Als grootvader aan tafel zat, ging ons Miret ook naast zijn benen of op zijn voeten liggen, net zoals bij mij. Toen ik Yves daar een keer opwees, zei die laconiek dat dit enkel had te maken met het feit dat grootvader net zo’n vetzak was als ik.
Na uiteindelijk grootmoeder het me toeliet, drukte ik de toets in waar men ogen zich reeds een hele tijd op focusten. Waarom er steeds een testbeeld op het scherm kwam voor de echte progamma’s begonnen wist ik niet, maar vond het wel facinerend. Als ik van dichtbij en lang genoeg naar het testbeeld staarde verschenen er kleurtjes tussen de cirkels en lijntjes.
De tergend lange eerste schooldag die veel te veel van mijn uithoudingsvermogen vergde eiste langzaamaan zijn tol. Het begon me alle moeite van de wereld te kosten om men ogen open te houden. Toch bleef ik uit pure koppigheid zitten tot men mij naar bed stuurde.
De kamer waar ik en men broer sliepen kon je niet echt een kinderkamer noemen, maar een een antieke slaapkamer voor bejaarden uit dezekestijd.
Links, recht tegenover de deur naast de schoorsteenmantel, stond een klein zwart kleerkastje met kopere hendels. Aan de rechterkant een lavabo met drie zware schuiven boven elkaar en een marmer blad. Daarop een ouderwetse porseleinen lampetkan in een wastuil. De met kleine bloem motiven versiertde lampetkan en wastuil leken wel familie van elkaar. Net als de rechthoekige potjes met bolle dekseltjes, die aan bijde zijden van de tuil op geborduurde onderleggertjes stonden. Het porselein wasgerij weerspiegelde in een spiegel, ernstig aangetast door de tijd, gevat in een zeer decoratief kaderement. Ik moest al recht in het midden op een stoel voor die lavabo gaan staan wilde ik niet de bloemen op het behang achter de spiegel, maar mezelf zien.
Waar normaal de kachel stond, spanden men een lichblauw gordijntje met roze bloemen, om het gat van de schouw in de muur, dat men opvulde met krantenpapier, te verbergen. Op de schoorsteenmantel stond in het midden een stolp met daaronder de maagd Maria met kind, geheel in kant en blauw fluweel gekleed. Moeder Maria en de kleine Jezus droegen beide een gouden kroon op het hoofd, om ons te tonen hoe belangrijk zij waren.
Aan beide zijde van de stolp prijkte gegraveerde geelkoper bomhulzen uit de eerste wereld oorlog. Het leek er op dat er na de oorlog zoveel van die afgeschoten kanon munitie voorhanden was dat men het als decoratie gebruikte. Ik kwam ze zo een beetje tegen bij iedereen waar ik mee op bezoek mocht gaan. In degene die in mijn kamer op de schoorsteenmantel prijkte waren druiven trossen met stam en bladeren gegraveerd
Boven de stolp met Maria en kind hing een groot kruis, met een spierwitte Jezus die een arm miste. Jezus speelde die arm kwijt toen ik perongeluk met men bal, het kruis van de schouw schopte en het op de grond in duigen viel. Grote broer heeft het toen zo goed als kon met lijm waar grootvader de lekke in zijn fietsband mee repareerde, weer in elkaar geflanst, maar aan de rechter arm viel niets meer te doen.
Wij sliepen in een tweepersoonsbed, dat niet alleen veel ouder leek dan de hulzen op de schoorsteenmantel, maar het in werkelijk ook was. Het had aan het hoofd en voeteneind hoge panelen, versierd met uit het hout gesneden bloemen en onder de pluimen matras nog echte metalen springveren. Die gaven goed mee, als ik vanaf de rand van het bed naar beneden sprong.
Volgens men plezant broertje waren er reeds heel veel oude mensen dood gegaan in dat bed. Grootmoeder zei echter, dat vanuit het bed nog nooit iemand rechtstreeks naar de hemel ging en ik naar het gelul van Yves best niet luisterde.
Op de slaapkamer gekomen kroop ik meteen in men pyjama, ging op men knieen voor het bed zitten, liet men elebogen rusten op het deken en vouwden men handen voor men gezicht. Binnensmonds prevelde ik drie weesgegroetjes en een vaderonsje. Goed en wel onder de dekens liet ik mijn dag nog eens de reveu passeren. Ik kon niet zeggen dat mijn eerste schoold dag verliep zoals ik hen voorgesteld had. Integendeel. het leek er meer op, dat alles wat principeel in het honderd kon lopen dit daadwerkelijk ook deed.
Ik smeekte God de vader en al zijn heiligen mij een ietsje beter bij te staan, als ik weer voor de hete vuren van de meester mocht komen te staan. De goede fee bad ik om een toverstokje waarmee ik de meester kon veranderen in een speenvarken of een wit konijn, wanneer die er nog eens mee dreigde me om de oren te slaan.
Na nog eens extra drie weesgegroetjes te hebben gebeden, om men engelbewaarder de vriend te houden, zakte ik zonder het te merken weg in een diepe slaap.
Ons Miret wist wanneer grootvader het cafe verliet, beweerde grootmoeder. Want lang voor hij zijn fiets tegen de gevel plaatste, stond Miret tegen de keuken deur op te springen. Eigenlijk meer hijgend huppelen dan springen want hoog geraakte ze niet, daar ze niet meer van de jongste was. In mensen jaren gezien reeds vierenentachtig, berekende grootmoeder een keer.
Ik vond het raar dat onze hond, alhoewel zes jaar ouder dan ik, duizendmaal stommer kon doen. Zij liet aan haar oren trekken, onder haar kont schotten en ik kon ze zelfs in haar eigen staart laten bijten. Soms beet ze wel een keertje in men hand. Maar met die versleten tanden van haar, voelde ik daar weinig van.
Als grootvader aan tafel zat, ging ons Miret ook naast zijn benen of op zijn voeten liggen, net zoals bij mij. Toen ik Yves daar een keer opwees, zei die laconiek dat dit enkel had te maken met het feit dat grootvader net zo’n vetzak was als ik.
Na uiteindelijk grootmoeder het me toeliet, drukte ik de toets in waar men ogen zich reeds een hele tijd op focusten. Waarom er steeds een testbeeld op het scherm kwam voor de echte progamma’s begonnen wist ik niet, maar vond het wel facinerend. Als ik van dichtbij en lang genoeg naar het testbeeld staarde verschenen er kleurtjes tussen de cirkels en lijntjes.
De tergend lange eerste schooldag die veel te veel van mijn uithoudingsvermogen vergde eiste langzaamaan zijn tol. Het begon me alle moeite van de wereld te kosten om men ogen open te houden. Toch bleef ik uit pure koppigheid zitten tot men mij naar bed stuurde.
De kamer waar ik en men broer sliepen kon je niet echt een kinderkamer noemen, maar een een antieke slaapkamer voor bejaarden uit dezekestijd.
Links, recht tegenover de deur naast de schoorsteenmantel, stond een klein zwart kleerkastje met kopere hendels. Aan de rechterkant een lavabo met drie zware schuiven boven elkaar en een marmer blad. Daarop een ouderwetse porseleinen lampetkan in een wastuil. De met kleine bloem motiven versiertde lampetkan en wastuil leken wel familie van elkaar. Net als de rechthoekige potjes met bolle dekseltjes, die aan bijde zijden van de tuil op geborduurde onderleggertjes stonden. Het porselein wasgerij weerspiegelde in een spiegel, ernstig aangetast door de tijd, gevat in een zeer decoratief kaderement. Ik moest al recht in het midden op een stoel voor die lavabo gaan staan wilde ik niet de bloemen op het behang achter de spiegel, maar mezelf zien.
Waar normaal de kachel stond, spanden men een lichblauw gordijntje met roze bloemen, om het gat van de schouw in de muur, dat men opvulde met krantenpapier, te verbergen. Op de schoorsteenmantel stond in het midden een stolp met daaronder de maagd Maria met kind, geheel in kant en blauw fluweel gekleed. Moeder Maria en de kleine Jezus droegen beide een gouden kroon op het hoofd, om ons te tonen hoe belangrijk zij waren.
Aan beide zijde van de stolp prijkte gegraveerde geelkoper bomhulzen uit de eerste wereld oorlog. Het leek er op dat er na de oorlog zoveel van die afgeschoten kanon munitie voorhanden was dat men het als decoratie gebruikte. Ik kwam ze zo een beetje tegen bij iedereen waar ik mee op bezoek mocht gaan. In degene die in mijn kamer op de schoorsteenmantel prijkte waren druiven trossen met stam en bladeren gegraveerd
Boven de stolp met Maria en kind hing een groot kruis, met een spierwitte Jezus die een arm miste. Jezus speelde die arm kwijt toen ik perongeluk met men bal, het kruis van de schouw schopte en het op de grond in duigen viel. Grote broer heeft het toen zo goed als kon met lijm waar grootvader de lekke in zijn fietsband mee repareerde, weer in elkaar geflanst, maar aan de rechter arm viel niets meer te doen.
Wij sliepen in een tweepersoonsbed, dat niet alleen veel ouder leek dan de hulzen op de schoorsteenmantel, maar het in werkelijk ook was. Het had aan het hoofd en voeteneind hoge panelen, versierd met uit het hout gesneden bloemen en onder de pluimen matras nog echte metalen springveren. Die gaven goed mee, als ik vanaf de rand van het bed naar beneden sprong.
Volgens men plezant broertje waren er reeds heel veel oude mensen dood gegaan in dat bed. Grootmoeder zei echter, dat vanuit het bed nog nooit iemand rechtstreeks naar de hemel ging en ik naar het gelul van Yves best niet luisterde.
Op de slaapkamer gekomen kroop ik meteen in men pyjama, ging op men knieen voor het bed zitten, liet men elebogen rusten op het deken en vouwden men handen voor men gezicht. Binnensmonds prevelde ik drie weesgegroetjes en een vaderonsje. Goed en wel onder de dekens liet ik mijn dag nog eens de reveu passeren. Ik kon niet zeggen dat mijn eerste schoold dag verliep zoals ik hen voorgesteld had. Integendeel. het leek er meer op, dat alles wat principeel in het honderd kon lopen dit daadwerkelijk ook deed.
Ik smeekte God de vader en al zijn heiligen mij een ietsje beter bij te staan, als ik weer voor de hete vuren van de meester mocht komen te staan. De goede fee bad ik om een toverstokje waarmee ik de meester kon veranderen in een speenvarken of een wit konijn, wanneer die er nog eens mee dreigde me om de oren te slaan.
Na nog eens extra drie weesgegroetjes te hebben gebeden, om men engelbewaarder de vriend te houden, zakte ik zonder het te merken weg in een diepe slaap.